24 April 2019

Eerste versie geschreven op 2013-10-09
Version date: 2019-04-24

De bekendste zwerver van Nederland

In 2016 geschat op 12.400. Een verviervoudiging na 1999

Een paar jaar geleden dook ik in enkele dossiers om een beeld te krijgen van aantallen zwerfjongeren in Nederland. Dat liet een opmerkelijk en zorgelijk beeld zien.

Opmerkelijk omdat het om forse aantallen gaat. Zorgelijk omdat het aantal tussen 2000 en 2010 sterk gestegen is. Een verdrievoudiging zelfs.

Ondanks alle mooie voornemens is er in 2019 nog steeds sprake van groei van dak- en thuislozen. Het CBS spreekt sinds 2009 van 'Dak- en Thuislozen 18 - 30 jaar'. Van 18 jaar en jonger zijn geen gegevens. Het aantal daklozen in 2017 wordt geschat [1] op 30.200 personen. Het aantal zwerfjongeren in 2017 op 12.400 [2]. In 2010 was dat 8000.

Na 2009 zien we het totaal aantal daklozen in Nederland bijna verdubbelen van 17.800 naar 30.500 in 2016 [1]. De bevolking groeide in die periode van 16.47 milj naar 16.73 milj [1].

Zwerfjongeren? Die zijn niet meer in beeld. Straatwerkers zijn wegbezuinigd en wat over is gebleven heeft geen tijd voor telwerk 'in de buitenruimte'.

Definities

Om de eenduidigheid te vergroten (…​) heeft het Ministerie van VWS in 2010 een nieuwe definitie zwerfjongeren vastgesteld: “Zwerfjongeren zijn feitelijke of residentiële daklozen onder de 23 jaar met meervoudige problemen”. [3]

  • Feitelijk daklozen: geen eigen woonruimte beschikbaar hebben en geen uitzicht daarop.

  • Residentiele daklozen: zonder eigen woonruimte en ingeschreven bij instellingen

Schattingen van de omvang

Het schatten van de omvang van het aantal (feitelijke) dakloze zwerfjongeren [4] is moeilijk. Per definitie is het een lastige doelgroep om te traceren. Bijkomend probleem is dat er geen landelijke systematische registratie bestaat.

Telonderzoek kan plaatsvinden door bijvoorbeeld [1]:

  • residentieel in specifieke 24-uurs opvang voor jongeren (inclusief crisisopvang) voor zwerfjongeren; [5]

  • residentieel in gewone maatschappelijke opvang voor volwassenen (24-uursopvang inclusief crisisopvang);

  • feitelijke daklozen die worden geregistreerd door partijen die signaleren [6], waaronder de GGD, het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW), Opvangorganisaties (inclusief RIBW’s), Bureau Jeugdzorg, Jeugdzorg-instellingen, Politie, Gemeentelijke loketten, MEE, Instellingen voor verslavingszorg, Maatschappelijk werk, GGZ-instellingen.

Maar ja. Crisis. Bezuinigingen. Wie heeft daar tijd voor.

De cijfers in tabel 1 zijn schattingen die per bron verschillen laten zien en derhalve met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

  1. verschillende boven en ondergrenzen in leeftijd

  2. verschillen in definities in duur van het zwerfgedrag

  3. verschillen in verblijfplaatsen, waaronder die met RIWB erkenning

  4. verschillende criteria over bijkomende problemen

  5. Geen actuele en continue registratie van het aantal feitelijke daklozen [7]

In elk geval is de trend duidelijk: na 1999 is er een stijgende lijn in aantallen zwerfjongeren. In absolute aantallen rond 2010 in de richting van een verdrievoudiging. In 2016 een verviervoudiging. Stel je voor. In één van de rijkste landen ter wereld.

In 2010 zijn er gemiddeld ongeveer 5 zwerfjongeren per 10.000 inwoners, een verdubbeling sinds 1999. De uitkomst in 2010 is deste opmerkelijker omdat bij de schatting van 2004 een ruimere definitie werd gehanteerd. In 2016 zijn er gemiddeld ongeveer 7 zwerfjongeren per 10.000 inwoners.

Table 1. Aantallen zwerfjongeren
Jaar Daklozen x 1000 totaal Zwerfjongeren Feitelijk Residentieel Bron Bijzonderheden Totale bevolking x milj % 15-25 jr Per 10000 inw.

1990

5700

-

-

4

tot 23 jaar

14.9

0.21

3.8

1990

7000

-

-

4

tot 25 jaar

4.7

1995

4300

-

-

4

15.4

0.16

2.8

1999

3500

-

-

4

15.7

0.12

2.2

2002

3500

-

-

4

16.1

0.12

2.2

2004

5000

-

-

1

12-23 jaar

16.3

0.17

3

2004

4089

-

-

2

2004

3000-5000

-

-

4

2007

5934

-

-

2

16.30

0.20

3.6

2007

6000

4

2009

17.8

7000 / 4000

4 / 6

2010

23.3

7980 / 6100

7100

880

3 + 4 / 6

< 23 jaar

16.47

0.27

4.8

2010

23.3

9000

7100

1900

3 + 5

5.4

2011

24.4

6100

6

18-30 jaar

16.51

2012

27.3

6100

6

18-30 jaar

16.56

2013

24.8

7200

6

18-30 jaar

16.60

2014

26.9

6800

6

18-30 jaar

16.65

2015

31.0

8.300

6

18-30 jaar

16.69

2016

30.5

12.400 / 10.700

6 + 7

18- 30 jaar / 18-27 jaar

16.73

2017

30.2

16.77

2018

30.3

16.81

2019

30.3

16.85

2020

16.68

2030

17.20

2040

17.16

2050

16.87

Bronnen voor zwerfjongeren in de tabel:
1: Movisie 2007 gebaseerd op Algemene Rekenkamer.
2: GGD Brabant 2010, bron: Algemene rekenkamer in 2004
3: Bureau HHM 2011
4: RUG 2012[8], bron VWS
5: RUG 2012[8], inclusief voorzieningen met RIWB3 erkenning
6: CBS
7: Labyrinth [9] /CBS (2018)

Ok. Leuk tabelletje hoor..

Waarom was het ook al weer?

Een beetje theorie. Zwerven en dakloos zijn wat mij betreft termen voor dezelfde groep.

Enkele indicatoren:[2] [9]

  1. Schulden (50 - 75%)

  2. Lage opleiding / geen startkwalificatie (80%)

  3. Alcohol en drugs (35 - 60%)

  4. Psychische problemen (40%)

  5. Justitionele problemen (47 - 84%)

Risicofactoren

Zwerfgedrag is een multidimentioneel probleem. Er is niet 1 verklaring. Zwerfgedrag is een combinatie van verschillende factoren op macro, meso en microniveau.

  1. Macro: Sociale en economische aspecten: armoede, onvoldoende sociale huurwoningen, (groei van) werkloosheid. Voor jongeren zijn deze factoren niet altijd rechtstreeks van invloed.

  2. Meso: Sociaal netwerk. Gezin, school, werk, dagbesteding, school, vrienden, hulpverlening.

    • Gezin is een significante voorspeller.
      Zwerfgedrag met een direct effect op weglopen: scheiding, inkomen en sociaal economische status, ouderlijke competenties (conflicten), hechtingsproblematiek (verwaarlozing, nalatigheid, afwijzing, vertrouwen, responsiviteit, sociale steun), zware discipline (emotionele mishandeling, sexueel misbruik, verwaarlozing)

    • Ontbreken of problemen met dagbesteding
      School (lage cijfers, laag opleidingsniveau, docenten, motivatie, zitten blijven, spijbelen), werk (werkloosheid, geen inkomen, weinig ambitie, ontslag).

    • Vrienden met problematisch gedrag, kleine sociale groep

    • Te laat in hulpverlening
      onsuccesvool doorverwezen, negatieve ervaringen, onverschilligheid.

  3. Micro:

    • Biologische kenmerken: geslacht (jongens gaan vaker zwerven, uit huis gezet), leeftijd, etniciteit

    • Emotionele problemen: laag zelfbeeld, psychische problemen (angst, schuld, niks waard, eenzaamheid, zelfhaat, agressie, (poging tot) zelfmoord), weinig zelfinzicht, aangeleerde hulpeloosheid en verlies van controle (frustratie, verlies hoop, apathie, opgeven), zelfredzaamheid en handelingsvermogen (herhaald controle verlies, psychische- en verslavingsproblematiek, weglopen uit moeilijke situaties, weinig vertrouwen in mensen, langzaam leren, aangetast oordeelsvermogen (inschatting eigen vaardigheden, kritisch reflecteren), hoge score op dissociatieve symptomen en gedrag (verdedigings- en overlevingsmechanismen, zoals geheigenverlies reactie op trauma (sexueel misbruik, fysieke mishandeling).

    • Gedragsproblemen: beheersen impulsiviteit (antisociaal gedrag, delinquentie, agressiviteit), meer weggelopen, alcohol en drugs

Tijdens het zwerven kan problematiek ontstaan of worden vergroot: het leven op straat is stressvol. Echter altijd reking houden met kans op samenhang tussen oorspronkelijke en uitkomstfactoren van zwerfgedrag.

Social behavior Model van Andersen

Sinds 1960 is dit een veelgebruikt model dat zorggebruik probeert te verklaren[10][11]. Er komen zowel individuele als sociale factoren aan bod.

  • Predisposing factors
    Individuele karakteristieken die al bestaan voordat een gezondheidsproblematiek optreedt. Mensen met deze karakteristieken hebben soms meer de neiging gebruik te maken van zorg dan anderen terwijl het niet direct het gebruik van zorg verklaart. Het gaat over demografische factoren (leeftijd, geslacht en opleidingsniveau), sociale structurele factoren (status in de maatschappij gemeten door opleiding en werk van het gezinshoofd) en attitudes (health beliefs) met betrekking tot gezondheid en zorg.

  • Enabling factors
    Faciliterende factoren die het ontvangen van de zorg mogelijk maken en de hoeveelheid ontvangen zorg bepalen. Het gaat om persoonlijke en/of familiefactoren zoals het inkomen, de zorgverzekering en de afstand tot de zorginstelling. Ook om factoren in de maatschappij (community), zoals de aanwezigheid en hoeveelheid zorg (lange wachtlijsten of juist niet) en de hoeveelheid personeel in de zorg. Indien er meer bronnen ter beschikking staan tot een persoon, dan neemt de kans om zorg te gebruiken toe.

  • Need factors.
    Een individu of zijn familie moet gezondheidsproblematiek of de mogelijkheid van gezondheidsproblematiek waarnemen voordat gebruik wordt gemaakt van gezondheidsinstellingen. De mate van de aanwezigheid van (fysieke en/of psychosociale) problemen geeft de meest directe oorzaak aan voor het gebruik van de gezondheidzorg.

Voorkomen

In de literatuur komt naar voren dat preventie de beste methodiek is om zwerfproblematiek te voorkomen en dat daarbij aandacht moet komen voor de signalen die jongeren uitzenden [12]. Ook blijkt uit onderzoek dat veel zwerfjongeren al eerder gebruik gemaakt hebben van zorg voordat zij gaan zwerven [13]. De vraag rijst waarom jongeren gaan zwerven terwijl zij zorg (hebben) ontvangen.

Blijkbaar is het hulpaanbod ontoereikend, zodat de jongeren alsnog of opnieuw gaan zwerven na het ontvangen van hulp.

Hechtingsproblematiek uit de cluster psychosociale problemen blijkt een significante voorspeller te zijn van de duur van zorggebruik: hoe meer hechtingsproblematiek, des te langer de duur van de zorg. Dit is in het huidige onderzoek bovendien de enige significante voorspeller van de duur van zorggebruik.

Alle andere onderzochte factoren in dit onderzoek; leeftijd, geslacht, dagbesteding, leefsituatie, eerder gebruik van zorg, inkomen en de andere psychosociale problemen bleken de duur van zorggebruik niet te voorspellen. Opvallend is dat in de literatuurstudie naar de risicofactoren van zwerfgedrag eveneens naar voren is gekomen dat hechtingsproblematiek (verwaarlozing, nalatigheid, afwijzing en wantrouwen) een belangrijke voorspeller is van zwerfgedrag [14].


1. Bron: CBS
5. In deze instellingen verblijven zwerfjongeren op zowel MO-plaatsen als op AWBZ-plaatsen.
6. Al dan niet opmerkelijk wordt (ambulant) jongerenwerk niet genoemd als signalerende partij.
7. Het gemiddelde feitelijke daklozen in centrumgemeenten wordt geschat op 4,3 per 10000 inwoners, in totaal 7100. Vermoed wordt dat er meer feitelijke dakloze zwerfjongeren zijn. Het aantal residentieel dakloze jongeren wordt geschat op 880. Bron: Telling zwerfjongeren; Bureau HHM 2011
8. Jongeren in de jeugdzorg en risicofactoren van zwerfgedrag. Een onderzoek naar de bijdragevan risicofactoren van zwerfgedrag op de duur van zorggebruik bij jongeren in de jeugdzorg. https://www.rug.nl/research/portal/files/14619504/zwerfgedrag.pdf
12. Van der Ploeg, 1989; Movisie,n.d.
13. Van der Ploeg, 1989
14. Thompson & Pillai, 2006; Tavecchio, e.a., 1999