Voordracht Bijeenkomst LV-INOG Hilversum
een lezing van Herman Bussemaker[1], voorzitter van het Indisch Platform.
Zaterdag 11 juni 2011
04 February 2013
#veteran #veteraan #veteranen #KNIL #sumatra #indieveteraan #indischekwestie
Voordracht Bijeenkomst LV-INOG Hilversum
een lezing van Herman Bussemaker[1], voorzitter van het Indisch Platform.
Zaterdag 11 juni 2011
Voorzitter, Dames en Heren van de Tweede Generatie.
Het is mij een waar genoegen, om op deze bijeenkomst met U van gedachten te wisselen over een vrijwel onbekend aspect van de regeringsbemoeienis met de uit Nederlands-Indië terugkerende Nederlandse landgenoten, Uw vaders en moeders. Voor zover zij hier aanwezig zijn, zullen zij veel herkennen. Hun is veel onrecht aangedaan door succesieve Nederlandse Regeringen. Vandaar de titel van deze voordracht, Indisch verdriet. U, hun kinderen, weten over het algemeen heel weinig van wat hun ouders hier in Nederland overkomen is. En U, als de volgende generatie, zal de vlag moeten overnemen van de ouder wordende eerste generatie, die het gedane onrecht probeert te herstellen.
Uw bestuur heeft mij gevraagd, ook eventueel in te gaan op vragen over het verloop van de Tweede Wereldoorlog in Azië, inclusief de Bersiap. Op die oorlog ben ik gepromoveerd, en over de bersiap heb ik een boek geschreven. Ook ben ik hoofdredacteur geweest van de door de KJBB uitgegeven Atlas van de Bersiap-kampen. Schroomt U niet, om na mijn lezing ook vragen te stellen over die periode.
Nederland ziet zich zelf graag als gidsland in allerlei morele kwesties. In onze buitenlandse politiek benadrukken wij vooral de Mensenrechten. Wij zijn fel tegen discriminatie, en wij zijn er trots op dat het Internationale Hof van Justitie zich in Den Haag bevindt. Dit positieve zelfbeeld behoeft echter enige nuancering. Daarvan hoop ik U het komende uur te overtuigen.
Ik zal dit doen aan de hand van de na-oorlogse geschiedenis van de integratie binnen de Nederlandse maatschappij van een grote groep Nederlanders, welke uit het voormalige Nederlands-Indië naar Nederland is gerepatrieerd, of beter gezegd: gevlucht. Repatriering is zo’n typisch eufemisme, dat vriendelijker klinkt dan de rauwe werkelijkheid van een vlucht. In feite gaat het zelfs om het ontstaan van de grootste minderheidsgroep in ons land, groter dan die van de Turken, Marokkanen of Surinamers. Het betreft de Indische Nederlanders. Hoewel de Indische Nederlanders voor het overgrote deel voldoen aan de definitie van allochtonen, d.i. mensen met tenminste een ouder die in het buitenland is geboren, ziet het CBS deze groep als “westerse allochtonen”, die verder geen specifieke integratie-begeleiding behoeven. De groep telt op dit moment tussen de 900.000 en 1 miljoen mensen met roots in het huidige Indonesië.
Er wordt aangenomen, dat de Indische Nederlanders na de oorlog geluidloos in de Nederlandse maatschappij zijn geintegreerd. Niets is echter minder waar. Er zijn eigenlijk nauwelijks studies gedaan naar het werkelijke succes van deze integratie, of het gebrek aan succes. Om die reden ben ik nu een boek aan het schrijven, dat de geschiedenis van de Indische Nederlanders als groep in het na-oorlogse Nederland beschrijft. Het boek zal hopelijk ergens aan het eind van dit jaar verschijnen, vermoedelijk onder dezelfde titel die ik gebruik heb voor deze voordracht.
Wie gaan er schuil achter het begrip “Indische Nederlander?” We moeten dan teruggaan naar onze koloniale geschiedenis. Als erfenis van de VOC heeft Nederland enkele eeuwen lang een presentie gehad in Zuid-Oost Azië. Rond 1900 was Nederlands-Oost-Indië de parel in de Imperiale kroon, waar ook West-Indië en Suriname deel van uitmaakten. De uitzending van kooplieden, klerken en soldaten naar dit gebied over een paar honderd jaar zorgde ervoor, dat er vermenging optrad met de plaatselijke bevolking. Het resultaat was de Indo-Europeaan. Maar vooral na de opening van het Suez-kanaal in 1870 kwamen ook steeds meer Nederlandse vrouwen mee met hun uitgezonden mannen. Hun kinderen werden in Indië geboren, maar waren etnisch Europeanen. Deze werden aangeduid als “totoks”. Deze migratie uit Nederland nam vooral een sterke vlucht na de Eerste Wereldoorlog, voornamelijk vanwege de hoge werkloosheid in Nederland. In 1933 bevond zich bijvoorbeeld een derde van de in Delft opgeleide ingenieurs in Nederlands-Indië. De koloniale toplaag was dan ook hoog-opgeleid. De gemengdbloedige, vaak getinte Indo-Europeanen met meestal een gebrekkiger opleiding vormden de laag daaronder, en sloegen een brug naar de grote groep van de Indonesiërs. Zowel totoks als Indo’s vormen gezamenlijk de groep van de Indische Nederlanders. Maar cultureel, economisch en sociaal bleven het twee verschillende subgroepen. De Indische Nederlanders vormden bij elkaar nog geen half procent van de totale bevolking van Nederlands-Indië, maar het betrof wel de grootste blanke volksplanting in Azië met in 1940 circa 300.000 personen. In de Engelse, Amerikaanse en Franse kolonies in Zuid-Oost-Azië bevonden zich niet meer dan 30.000 westerlingen in elk van hun kolonies.
Van de 300.000 Indische Nederlanders waren in 1940 circa 100.000 totok, dus in feite etnisch Europees, ook al waren velen in Indië geboren en geworteld. De overige 200.000 waren gemengdbloedige Indo-Europeanen, waarvan velen al generaties lang in de tropen verbleven. Juridisch waren zij echter Nederlanders, zij spraken Nederlands, waren Christenen, droegen Nederlandse voor- en achternamen, en volgden Nederlandstalig onderwijs. Over de eeuwen heen had deze Indo-gemeenschap de zo typische Indische mengcultuur ontwikkeld, zoals die heden ten dage op de talloze Pasar Malams nog te proeven is, met veel lekker eten, aparte muziek en aparte tradities en gebruiken.
De Japanse Bezetting was voor deze gemeenschap een ware beproeving. De bezetter besloot het Europese element zo snel mogelijk uit de Indonesische maatschappij te elimineren. De totoks, de volbloed-Nederlanders, werden daartoe opgesloten in interneringskampen, waar circa een zesde het leven zou laten. De Indo-Europeanen waren te talrijk om op te sluiten. Maar de bezetter verbood Nederlandstalig onderwijs, en zette salaris- en pensioenbetalingen aan deze groep stop. Deze zogenaamde “buitenkampers” verpauperden snel, en waren vogelvrij binnen een steeds vijandiger wordende Indonesische bevolking, die door de bezetter werd opgestookt tegen alles wat westers was. Na de Japanse capitulatie volgde de bersiap: de Indonesische opstand en vrijheidsstrijd. De totoks werden beschermd in de kampen door hun vroegere vijanden: de Japanse bewakers. Maar de geisoleerd wonende indo-europeanen werden beroofd en gemolesteerd, zo niet vermoord. De pemoeda’s zagen deze groep niet onterecht als een vijfde colonne, die reikhalzend uitkeek naar de terugkeer van het vooroorlogse bestuur. Binnen enkele maanden werden meer dan 3500 Indische Nederlanders gedood. Ook zij werden nu voor hun eigen veiligheid geinterneerd door de Republikeinen, met het verlies van alle bezittingen. Na de oorlog bleek, dat 95% van de Indisch-nederlandse gezinnen, zowel de totoks als de indo’s, al hun bezittingen verloren hadden. In tegenstelling tot Nederlandse oorlogsgetroffenen onder de Duitse bezetting, zouden zij echter geen compensatie voor deze oorlogsschade ontvangen. Dit is het begin van een van de twee pijnpunten welke de Indische Kwestie vormen.
In Nederland werd in februari 1951 de WMO, de Wet op de Materiële Oorlogsschade, aangenomen. Particulieren, die oorlogsschade hadden geleden, konden deze claimen bij een plaatselijk comité. Onder deze wet is tussen 1951 en 1957 een bedrag van 7.4 miljard gulden uitbetaald, en dat was dus meer dan de gehele Marshall-hulp! En dat terwijl ook Nederland geruïneerd uit de Duitse Bezetting kwam. Sterker nog, na de Watersnoodramp werd de WMO ook van toepassing verklaard op de slachtoffers van de watersnoodramp. Maar de Indische Nederlanders waren uitgezonderd van de WMO. De reden hiervan was, dat bij de souvereiniteitsoverdracht werd afgesproken, dat de nieuwe staat Indonesië de baten en lasten van de kolonie Nederlands-Indië zou overnemen. Dit onderdeel van het verdrag zou door de Indonesische Regering binnen een jaar geannuleerd worden. Wat betreft de oorlogsschade stonden de Indische Nederlanders dus met lege handen.
Van beide groepen werden de gemobiliseerde mannen en de militairen als krijgsgevangenen afgevoerd. Na de Japanse capitulatie verwachtten zij dat hun achterstallige salarissen doorbetaald zouden worden. Het ging tenslotte om 41 maanden. Een aantal grote bedrijven, zoals de Shell en de Nederlandse Handelsmaatschappij deden dat ook inderdaad. Ook de Koninklijke Marine betaalde de salarissen door. Zo niet de Nederlands-Indische Regering. Deze vond na het vertrek van de Engelsen in 1946 een volledig geruïneerde kolonie terug, met op Java en Sumatra een actieve onafhankelijkheidsbeweging, waar twee zogenaamd politionele acties – ook weer zo’n verhullend eufemisme - tegen werden gevoerd. Kortom, er was geen geld. Het eens zo rijke Nederlands-Indië was bankroet. De uit de kampen terugkerende ambtenaren en militairen kregen een zogeheten rehabilitatie-uitkering van 4 tot 6 maanden salaris, teneinde althans wat meubels en dergelijke te kunnen aanschaffen. De kwestie van de zogeheten backpay was geboren. De onwil van de Nederlandse politiek, om de verantwoordelijkheid te nemen voor haar Indische ambtenaren, maakte van de backpay een sterk emotioneel onderwerp, dat het leven van vele rechthebbenden heeft verzuurd en gefrustreerd. De bekende schrijver Adriaan van Dis, kind van een KNIL-officier, merkte eens op, dat backpay het eerste Engelse woord was dat hij leerde, omdat er thuis veel over het onrecht van de niet-uitbetaalde backpay werd gesproken.
De combinatie van niet-uitgekeerde oorlogsschade, en het niet-uitbetalen van achterstallige salarissen, staat sinds de vijftiger jaren bekend als “de Indische kwestie”. Probleem is de juridische status van de claims.
Hoe gingen de opvolgende Nederlandse kabinetten met deze Indische Kwestie om? Het eerste Kabinet-Drees van 1949 besloot, met de overdracht van de souvereiniteit in aantocht, om deze aanspraken te parkeren bij de juridische opvolger van de kolonie Nederlands-Indië. Vanaf de comptabiliteitswet van 1902 was Nederland niet langer verantwoordelijk voor het financiële reilen en zeilen van de kolonie, al bestond er een munt-unie. Nederlands-Indië werd zelf verantwoordelijk voor een sluitende begroting, en het Indische gouvernement kreeg het recht zelf belastingen te heffen. Slimme juristen van het Ministerie van Financiën kwamen zo op het “territorialiteitsbeginsel” , wat inhield dat de Nederlandse Regering niet verantwoordelijk gesteld kon worden voor de Nederlanders, welke als ambtenaar of militair in dienst waren van de Nederlands-Indische Regering. Artikel 4 van de Wet op de Souvereiniteitsoverdracht van november 1949 bepaalde dan ook uitdrukkelijk, dat de nieuwe staat Republik Indonesia Serikat alle baten en lasten van het Nederlands-Indische Bestuur zou overnemen. Al in maart 1950 werd de R.I.S. door Soekarno cs opgeheven en omgevormd tot de eenheidsstaat Republik Indonesia. Daarbij werden de bepalingen omtrent de vorderingen van Nederlandse ambtenaren geannuleerd. Het gevolg was, dat de betrokken Nederlands-Indische landsdienaren met lege handen stonden.
Uiteraard is er door Indische organisaties geprocedeerd tegen de Nederlandse Staat, die haar eigen landgenoten zo in de steek liet. Deze processen liepen door tot aan de Hoge Raad. In twee arresten in 1958 en 1959 sprak de Hoge Raad uit, dat de Nederlandse regering weliswaar een morele verantwoordelijkheid droeg voor haar Indische landsdienaren, maar geen juridische verantwoordelijkheid. Op basis van de uitgesproken morele verantwoordelijkheid is door de Tweede Kamer in de zestiger jaren getracht om de Indische Nederlanders onder de WMO te brengen, cq. reparatiewetgeving voor de backpay te realiseren. Deze pogingen strandden op de halsstarrige houding van Minister Luns, die waarschuwde dat dit kon leiden tot eisen van Indonesiërs in dienst van het Indische gouvernement. Dat kon de staatskas niet dragen. Het parlement liet zich daardoor imponeren, en van enige compensatie kwam niets. Achteraf gezien was dit een juridisch schijn-argument. Alle koloniale machten in Zuid-Oost-Azië hebben in de zestiger jaren hun ambtenaren overzee namelijk wel back pay en oorlogsschade vergoed, maar alleen aan hun landgenoten, en niet aan inheemse ambtenaren. We hebben het hier over de Verenigde Staten in de Filippijnen, Frankrijk met betrekking tot Frans Indo-China, Groot-Brittannië met betrekking tot Malakka, Brits Noord-Borneo en Hongkong, en Portugal met betrekking tot Portugees-Timor. Nederland bleef en blijft daardoor nog steeds in de positie, dat het de enige overheid is, die haar koloniale dienaren niet betaald heeft. Het is moreel gezien bepaald geen hoogstaande positie.
De Indische Nederlanders voelden zich uiteraard ten achter gesteld ten opzichte van hun Nederlandse landgenoten. Dit gevoel werd nog versterkt door het zeer restrictieve toelatingsbeleid van mensen met een Nederlands paspoort, die het onder Soekarno steeds moeilijker kregen. Dit was het resultaat van het zg. rapport Werner uit 1953 , dat stelde dat alles in het werk gesteld moest worden om de circa 40.000 Nederlanders van gemengd bloed die toen nog in Indonesië verbleven, daar ook te houden. Dit waren zogeheten “Oosterse Nederlanders”, die in Nederland maar tot leegloop en criminaliteit zouden vervallen. Dit zeer racistische regeringsrapport is nooit in de openbaarheid gebracht, maar beinvloedde sterk de Nederlandse houding voor wat betreft de overbrenging van deze groep naar Nederlanders, en na 1957 van de circa 30.000 Warga Negara’s: nederlanders die de Indonesische nationaliteit hadden gekozen in 1951, maar in een toenemende vijandige Indonesische maatschappij toch als tweederangs-burgers werden behandeld. Beide groepen zouden uiteindelijk tot Nederland toegelaten worden.
Het rapport-Werner illustreerde het toch vrij racistische denken bij de Nederlandse elite. Maar ook bij de Nederlandse bevolking kwam racisme veelvuldig voor. Naast het klimaat was dit voor circa 40.000 Indo-Europeanen reden om in de vijftiger jaren te migreren naar landen als de Verenigde Staten en Australië, waar zich thans bloeiende Indo-gemeenschappen bevinden. Belangrijker echter was het totale gebrek aan kennis bij de politiek over de Indische situatie. Fraaie illustraties hiervan zijn o.a. het bezoek van Keizer Hirohito aan Nederland en de Koningin in 1971, dat leidde tot felle anti-Japanse reacties. Maar men had er kennelijk niets van geleerd, want in 1991 bij het bezoek van de Japanse premier Kaifu kwam het opnieuw tot incidenten. Dit leidde er zelfs toe, dat bij de herdenking bij het Indisch Monument premier Lubbers met een ei werd bekogeld. Daarop stichtte hij het Indisch Platform als organisatie, waar de overheid voor de Indische gemeenschap belangrijke beleidsvoornemens kon toetsen. Zijn opvolger Kok vond het echter niet nodig, om bij de Herdenking van 400 jaar relaties Nederland-Japan in 2000 het Indisch Platform in te schakelen, wat weer leidde tot krampachtige situaties bij het bezoek van Keizer Akihito in het kader van die herdenking. Dit heeft ertoe geleid, dat Indische Nederlanders zich nog steeds behandeld voelen als tweederangs-burgers, met alle bitterheid en frustratie van dien.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen van 2000 heeft het Indisch Platform bedongen, dat er op kosten van de regering studies werden verricht naar de backpay en de oorlogsschade, als onderdeel van Het Gebaar. Twee NIOD-onderzoekers hebben deze studies in 2007 voltooid. Het zijn doorwrochte wetenschappelijke studies, waarin inderdaad wordt aangetoond, dat het de regering en parlement ontbroken heeft aan de politieke wil, om aan de Indische Kwestie iets te doen. Met veel moeite heeft het Indisch Platform de inhoud van de twee studies op de politieke agenda gekregen. De Val van het Kabinet in februari 2010 werkte daarbij zeer vertragend. Op 30 november 2010 heeft het Indisch Platform tenslotte een petitie aangeboden aan de Tweede Kamer met het verzoek, de inhoud van de rapporten Kamerbreed te bediscussieren, en daaruit voortvloeiend ook met maatregelen te komen.
Wat zouden die maatregelen kunnen zijn? Het Indisch Platform vraagt van het Kabinet, te erkennen dat er in het verleden fouten zijn gemaakt. Op basis daarvan kan de regering haar excuses aanbieden aan de Indische Gemeenschap. Dat zou al heel wat bitterheid weg nemen. Excuses zonder compensatie zijn echter een leeg gebaar. De Indische Gemeenschap verwacht niet meer een integrale vergoeding. Werd in 1950 de huisraadschade van de Indische Nederlanders nog geschat op 500 miljoen gulden, en de backpay op 470 miljoen, dan zou dat nu equivalent zijn aan tenminste zes miljard Euro. Het zou van weinig realiteitszin getuigen, om deze bedragen nu te claimen. Het Indisch platform denkt daarom eerder aan een compensatie in de vorm van een klein pensioen over tien jaar voor degenen, die de Japanse bezetting hebben meegemaakt, of aan obligaties. Maar dit zal op basis van een Kamer-uitspraak verder onderhandeld moeten worden. Op 28 juni 2011 is er een openbare bespreking van de Indische Kwestie tussen Kamerleden, en de verantwoordelijke Staatssecretaris, mevrouw Veldhuijzen van Zanten van VWS. Ik kom daar nog op terug.
Wat blijft is de vraag, hoe de vrijwel totale onwetendheid in Nederland over wat er in Azië tijdens de Tweede Wereldoorlog is gebeurd, heeft kunnen ontstaan. Daar zijn een aantal redenen voor , die ik als historicus graag aan U voorleg.
Een belangrijke rol heeft het RIOD, later NIOD, hierin gespeeld. De statuten van het RIOD uit 1945 geven aan, dat de taak is het verzamelen van documentatie betreffende de oorlog in Nederland. Nederlands-Indië was niet opgenomen in de taakstelling van het RIOD. De Directeur, Lou de Jong, heeft schitterend werk afgeleverd met zijn serie over Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Nederlands-Indië kwam er daarbij heel karig af. Daarna is de arbeid van het NIOD (let erop, dat in de naam “Rijks” is vervangen door “Nederlands”) vooral gericht op Holocaust-studies. Er verschenen geen historische studies over Nederlands-Indië. Pas rond 2000, mede door aandrang van het IP, is het gekomen tot de twee hierboven genoemde studies.
Waar serieus historisch onderzoek ontbreekt, kan men niet verwachten dat het Geschiedenis-onderwijs veel aandacht aan Nederlands-Indië heeft gegeven. Dit is dan ook niet gebeurd. De oud-Staatssecretaris Jet Bussemaker merkte dan ook op, dat tijdens haar zes jaar op het Gymnasium zij slechts anderhalf uur iets te horen kreeg over de voormalige kolonie. Nog steeds komen hele volksstammen uit het middelbaar onderwijs zonder enige notie van de Nederlandse, laat staan Nederlands-Indische historie. Zelfs Kamerleden hebben over het algemeen buitengewoon weinig historisch besef.
Onder invloed van de Vietnam-oorlog kwam het kolonialisme wel in een heel slechte reuk te staan. De Nederlandse politiek maakte een ruk naar links. Op de Universiteiten kwam dit tot uiting in vermijding van , of in de ban doen van koloniale studies. Als onderzoeker wist je, dat het doen van koloniaal onderzoek niet goed was voor je carrièreperspectieven. Vandaar ook het gebrek aan dit soort onderzoeken in Nederland, in tegenstelling tot de andere Westerse landen. Over de Bersiap bijvoorbeeld bestond tot het verschijnen van mijn boek in 2005 geen enkele Nederlandstalige publicatie, maar wel waren er Engelstalige studies uit Amerika, Australië en Groot-Brittannië. Over het leven van de Buitenkampers tijdens de Japanse Bezetting is zelfs nog helemaal geen historische studie verschenen.
Een deel van het probleem ligt ook in de Indische Gemeenschap zelf. Na de koele, kille ontvangst in de vijftiger jaren in Nederland sloot de Indische Gemeenschap zich op in muziek- en praatclubjes. Het “Indisch Zwijgen” leidde ertoe, dat ook in die clubs het eigen verleden niet ter sprake kwam. De Indische Gemeenschap heeft dan ook nauwelijks historici voortgebracht. En zij die dat waren, zoals professor Fasseur, liepen met een wijde boog om de koloniale historie heen.
Zoals ik heb aangegeven, ben ik historicus. Maar ik ben ook Voorzitter van het Indisch Platform. Het Indisch Platform[IP] is een koepelorganisatie, waarin 26 grote Indische organisaties zijn aangesloten. Het Indisch Platform is een belangenbehartiger van de gehele Indische gemeenschap. Het gaat daarbij niet alleen om de Indische Kwestie, maar ook om zaken als herdenken en herinneren, het onderwijs over de vroegere kolonie op de middelbare scholen, en de Indische ouderenzorg. Voor mij is het fascinerend, om aan de ene kant als historicus vast te leggen hoe de Indische gemeenschap in Nederland zich heeft gemanifesteerd, en aan de andere kant ook zelf die Geschiedenis te schrijven. Als voorzitter van de KJBB en lid van de onderhandelingsdelegatie was ik in 1999 – 2000 nauw betrokken bij de onderhandelingen over Het Gebaar met premier Kok en de twee vice-premiers Borst en Zalm. Ook nu schrijven wij weer geschiedenis. De Indische Kwestie is in de Tweede Kamer opgepakt, en de Vaste Tweede Kamercommissie heeft op dinsdag 28 juni een Algemeen Overleg in de Troelstra-zaal van het Parlement. Hierin wordt de verantwoordelijke staatssecretaris, Marlies Veldhuijzen van Zanten, aan de tand gevoeld over de Indische Kwestie, nadat deze commissie op 7 juni jongstleden ons gehoord heeft tijdens een hoorzitting. Deze bijeenkomst is openbaar, en zeker degenen die in Den Haag of omgeving wonen, kan ik aanraden om zich op tijd te melden bij de publieksingang van het Parlement, Lange Poten 4 te Den Haag. Het Algemeen Overleg begint om 1615 uur en duurt tot 1815 uur. Het is een aanrader, te zien hoe onze Democratie werkt.
Tenslotte kan ik mij voorstellen, dat U op de hoogte gehouden wil worden van de acties van het Indisch Platform. Dat kan, als U zich aanmeldt als donateur bij de Stichting Indisch Platform[IP]. Voor tien euro per jaar ontvangt U tenminste 2 donateursnieuwsbrieven met de laatste informatie van onze acties. Ik heb een aantal folders mee genomen, en U kunt er een mee nemen, als U geinteresseerd bent. Voor ons is het van belang, een draagvlak te hebben in de Indische gemeenschap, vooral ook onder de tweede generatie, omdat die het straks van ons moet overnemen.
Dames en Heren, ik hoop dat ik met deze presentatie er althans toe bijgedragen heb, dat U niet langer onwetend ben betreffende de “Indische Kwestie”. Ik dank U voor Uw aandacht.
© 2010 - 2021 | Roel Bazuin | Written in Asciidoc | Baked with JBake v2.6.5 | CC BY-NC 4.0 license |