31 October 2018

Eerste versie geschreven op 2010-06-03

Familie
Figure 1. Oma, opa, moeder en oom (rond 1935) - in Indië geboren
  • 1838 kwam de eerste regeling in het Burgerlijk Wetboek: iedereen die in Nederland of in de koloniën was geboren uit daar gevestigde ouders bezat de Nederlandse nationaliteit. Dus: praktisch de gehele bevolking van Nederland en zijn koloniën bezat de Nederlandse nationaliteit.

"Burgerlijk Wetboek 1838, Eerste boek, tweede titel, artikel 5, lid 1:
Nederlander zijn allen die binnen het Koninkrijk of zijn koloniën zijn geboren uit ouders die daar zijn gevestigd."[1]

  • 1850 verving de Nationaliteitswet de regeling van 1838. De Nederlandse nationaliteit kwam aan degenen die geboren waren uit ouders die in Nederland waren gevestigd of van deze personen afstamden: het ging om Nederlandse kolonisten en hun afstammelingen. Als de vader een Nederlander was, maakte het niet uit of de moeder een blanke was of een kleurlinge, maar kreeg het kind ook de Nederlandse nationaliteit.

"Handelingen Tweede Kamer 1849-1850, kamerstuknummer XXXIV, ondernummer 4, ontwerp van wet strekkende tot uitvoering van artikel 7 der Grondwet.

Sommige kamerleden wilden dat kinderen geboren uit een Nederlandse vader en een tot een ander 'menschenras' behorende moeder ook Nederlander werden. Het nieuwe Indische Wetboek stond immers wettelijke huwelijken tussen Nederlanders en inlandse vrouwen toe. 'De kinderen, van zulke ouders geboren, zijn kleurlingen, en hoewel de Memorie van Toelichting te kennen geeft, dat het de bedoeling niet kan zijn, kleurlingen voor Nederlanders te doen doorgaan, kan men voor de uitsluiting van deze klasse van menschen geene genoegzame reden zien.
Integendeel zou daardoor aan een schadelijk vooroordeel, dat men met name ook in de Nederlandsche West-Indische bezittingen van regeringswege zooveel mogelijk tracht tegen te gaan, nieuw voedsel worden gegeven.'[2]

"HTK 1853-1854, XXXVIII, 11, Vaststelling van het Reglement op het beleid der regering van Nederlandsch Indië.
Zij die in Indië geboren waren uit niet-Nederlandse ouders waren in de 'politischen zin' geen Nederlanders. 'Dit beginsel is aangenomen na eene zeer opzettelijke gedachtenwisseling tusschen de Regering en de Tweede Kamer, bij de behandeling der wet van 28 Julij 1850 (…).' Als dit daadwerkelijk tot onwenselijkheden leidde, kon dit voor de regering een overweging zijn deze wet te wijzigen.
"[3]

  • 1892 (12 december) een nieuwe Nationaliteitswet (Stb. 268): 'inlanders' en 'vreemde oosterlingen' verloren hun Nederlandse nationaliteit (van 1838). Alle overige Nederlanders, onder wie de Indische Nederlanders, bleven Nederlander.

"HTK 1892-1893, 15, 5, Wijziging van overgangsbepaling
'Na de door de Regeering aangebrachte wijziging luidt het 1ste lid der overgangsbepaling als volgt:
"Met uitzondering van hen, die in Nederlandsch-Indië ingevolge de wet van 2 September 1854 (Staatsblad 129) als inlanders en daarmede gelijkgestelden worden beschouwd, zijn zij, die op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, den staat van Nederlander bezitten, Nederlanders in den zin van deze wet, totdat zij het Nederlanderschap volgens deze wet verliezen. Voor hen die op dat tijdstip hunne woonplaats hebben buiten het Rijk en zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen, begint de termijn van tien jaren, bedoeld in artikel 7, sub 5, van genoemd tijdstip af te loopen."'[4]

  • 1899 werden Japanners niet meer als 'vreemde oosterling' beschouwd, maar gelijkgesteld met Europeanen, de zogenaamde 'Japannerwet'

  • 1910 volgde de Onderdaanschapswet: 'inlanders' en 'vreemde oosterlingen' werden wèl Nederlandse onderdanen, maar geen Nederlanders.

"HTK 1909-1910, 22 december 1909, behandeling van de Regeling van het Nederl. onderdaanschap enz. en wijziging van wetten in verband daarmede, [kamerstukken 266 (1908-1909) en 50 (1909-1910) en 199 (1909-1910)]
'Kamerlid J.W.H.M. van Idsinga, die verschillende amendementen had ingediend en in De Nederlander zijn opvattingen over de wetsontwerpen uiteengezet had: 'Persoonlijk ben ik niet voor zulke onderscheidingen [tussen Nederlanders]'
Na dreiging van de minister dat hij zijn wetsontwerp in zou trekken als de amendementen van Van Idsinga werden aangenomen, nam deze ze van tafel. De wetsontwerpen tot regeling van het Nederlandsch onderdaanschap van hen, die herkomstig zijn uit Nederlandsch-Indië en tot wijziging van wetten in verband met het Nederlandsch onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch-Indië onder kamerstuk 50 werden aangenomen.

P.Tjiook-Liem
'De rechtspositie van de verschillende bevolkingsgroepen in Nederlands-Indië werd tot 1920 vastgesteld in art. 109 van het Regeringsreglement (RR). Dat Regeringsreglement werd beschouwd als de grondwet van Nederlands-Indië. In art. 109 RR werd vanaf 1854 de bevolking van Nederlands-Indië verdeeld in twee hoofdgroepen, de Europeanen en de Inlanders. Nederlanders noemden zich Europeanen.'
" Met Inlanders werden gelijkgesteld Arabieren, Moren, Chinezen en alle anderen die mohammedanen of ‘heidenen’ waren. Met Europeanen werden gelijkgesteld christenen en zij die geen Inlanders waren of met Inlanders waren gelijkgesteld. In de praktijk waren dat andere westerse bevolkings­groepen, zoals Australiërs, Amerikanen, Belgen, Duitsers, etc. Het onderscheid in de wet tussen de twee hoofdgroepen berustte tot 1920 op ras en op geloof."[5]

Ondertekening 1949
Figure 2. Ondertekening door J.H. Maarseveen, Sultan Hamid II en Hatta op 2 november 1949
  • 1949 bij de soevereiniteitsoverdracht:

    1. inheemse Nederlandse onderdanen – niet Nederlanders ('inlanders') verkregen de Indonesische nationaliteit (ca. 70 miljoen).

    2. uitheemse Nederlandse onderdanen – niet Nederlanders ('vreemde oosterlingen'), vooral Chinezen, 1,2 miljoen, werden niet tot de Nederlandse of Indonesische natie gerekend; ze verkregen de Indonesische nationaliteit, maar konden ze verruilen voor een Chinese.

    3. Nederlanders (250.000) behielden de Nederlandse nationaliteit (waaronder ook de Indische Nederlanders). Binnen twee jaar konden ze die verruilen voor de Indonesische als ze in Indonesië waren geboren of daar minimaal een half jaar woonden.

De meeste Indische Nederlanders besloten de Nederlandse nationaliteit te behouden, hetgeen niet was verwacht! Een groot deel van de Indische Nederlanders die voor de Indonesische nationaliteit hadden gekozen kwamen als 'spijtoptant' alsnog naar Nederland aan het eind van de 50’er jaren.